Amos 1

101) geschieden,

Onder al de voorzegde beroerten.

102) al

Hetzij Joden of heidenen; Rom. 10:12,13.

Ro 10.12,13

103) Naam des HEEREN zal aanroepen,

Dat is, die den Heere recht dient, en in al deze zwarigheden zijn toevlucht tot Hem neemt door gelovige gebeden.

104) behouden worden;

Of, uitgered, bevrijd, en vervolgens behouden worden, van zonde, duivel en dood; en, ofschoon hij in lichamelijke ellenden mocht worden betrokken, of om Christus' naam lijden en sterven, zal hij toch hier een genadigen God in den Messias en een bestendigen troost in leven en sterven, en hierna de eeuwige zaligheid hebben.

105) Sions

Dat is, daar zal behoudenis en zaligheid zijn alleen in de ware kerk, die te dien tijde binnen Jeruzalem op den berg Zion tot den godsdienst placht te vergaderen. Zie Ps. 2:6.

Ps 2.6

106) gezegd heeft;

Tot of door mij en andere zijne profeten; [alzo in Joel 3:8], en dienvolgens zal het zekerlijk alzo geschieden, ofschoon het ten aanzien van des mensen verdiensten en krachten gans onmogelijk is.

Joe 3.8

107) en dat,

Of, te weten,. Zie van zulk een gebruik der Hebr. letter Vau, Jer. 17:10; idem Richt. 7:24; 1 Sam. 17:40, en 1 Sam. 28:3, en Joel 2:12.

Jer 17.10 Jud 7.24 1Sa 17.40 28.3 Joe 2.12

108) overgeblevenen,

De voorzegde behoudenis en ontkoming zal zijn bij degenen, die God naar de verkiezing der genade in de algemene verderving, afval en verstoktheid der wereld, voor zich zal bewaren en doen overblijven; verg. Jes. 10:22; Rom. 9:27, en Rom. 11:4,5,7, enz. Anders: mitsgaders de overgeblevenen; verstaande hier, de gelovige heidenen, en in het voorgaande de gelovige Joden.

Isa 10.22 Ro 9.27 11.4,5,7

109) roepen.

Dat is, naar zijn vrij, genadig welbehagen door zijn Woord en Geest krachtig zal trekken en brengen tot de zalige gemeenschap van den Heere Christus en van zijne kerk, beide uit Joden en heidenen; zie Joh. 6:44,65, en Joh. 10:16; Hand. 2:39; Rom. 8:30, en Rom. 9:23,24, enz.

Joh 6.44,65 10.16 Ac 2.39 Ro 8.30 9.23,24 1) woorden van Amos,

Of, zaken, dingen.

2) veeherderen was

Zie Amos 7:14; het Hebr. woord staat ook in 2 Kon. 3:4, alwaar het van den Moabietischen koning gebruikt wordt, voor een veehandelaar.

Am 7.14 2Ki 3.4

3) Thekoa,

Zie 2 Sam. 14:2.

2Sa 14.2

4) gezien heeft over Isra‰l,

Dat is, die hem door gezichten van God zijn geopenbaard; alzo Micha 1:1; zie Ezech. 13:3, enz.

Mic 1.1 Eze 13.3

5) Uzzia,

Hieruit blijkt dat deze profeet tenzelfden tijde ook geprofeteerd heeft als als Hosea; zie Hos. 1;1.

6) de aardbeving.

Verg. Zach. 14:5. De Joden geloven dat deze aardbevibg geschied is ten tijde als Uzzia met melaatsheid van God gestraft werd, omdat hij trad in het ambt der priesters, 2 Kron. 26:19. Anderen menen dat zij geschied is na de dood van dezen Jerobeam, voor de verschrikkelijke samenzweringen en moorderijen, die daarna in Isra‰l [inzonderheid onder de groten] gevolgd zijn, en van den profeet Hosea dikwijls vermeld worden.

Zec 14.5 2Ch 26.19
7) brullen uit Sion,

Zie Jer. 25:30; Joel 3:16 met de aantekening.

Jer 25.30 Joe 3.16

8) woningen der herderen zullen treuren,

Of, weiden, schone landouwen, waar de herders hunne hutten hebben en het vee gaan weiden; die zullen jammerlijk gesteld zijn, als lijdende om der mensen zonden; verg. Amos 1:4,6,7. Uit deze woorden leiden sommigen af dat God hier profeteert van een grote droogte in Isra‰l, die Hij door een profeet in Juda zou laten voorzeggen en uit Zion [als zijne woonstede] uitzenden; verg. Amos 3:8.

Am 1.4,6,7 3.8

9) hoogte van Karmel

Hebr. het hoofd. Van Karmel, zie Jer. 50:19.

Jer 50.19
10) drie overtredingen

Dat is, om vele grove zonden [inzonderheid tegen mijn volk begaan] die zij van tijd tot tijd hebben opgehoopt, mijne lankmoedigheid schandelijk misbruikende; een zeker getal voor een onzeker; verg. Job 5:19, en Job 33;29, alzo Amos 1:6,9,11,13, en Amos 2:4,6.

Job 5.19 Am 1.6,9,11,13 2.4,6

11) Damaskus,

Dat is, Syri‰ en voorts de Syri‰rs. Van Damaskus, zie Gen. 14:15; 2 Sam. 8:5.

Ge 14.15 2Sa 8.5

12) dat niet afwenden;

Te weten, het oordeel, dat in het volgende verhaald wordt, niet langer ophouden of uitstellen. Sommigen nemen het aldus: Om drie, enz. ja om vier zal Ik hen niet vergelden, [maar] omdat zij Gilead, enz.; alsof de Heere zeide: Vele voorgaande zonden zou Ik nog hebben overzien, en hen om die zo hard niet hebben gestraft, maar nu zij zo tiranniglijk met mijn volk hebben gehandeld, zal Ik met mijn oordeel voortgaan; alzo in het volgende. Anders: zal Ik hem niet wederbrengen, te weten, zoverre in mijne gunst, dat Ik hem zou verschonen.

13) Gilead

Dat is, Isra‰l, wonende in Gilead, gelegen over de Jordaan, naar Syri‰ toe; zie Gen. 31:21.

Ge 31.21

14) ijzeren dorswagens hebben gedorst.

Verg. 2 Sam. 12:31, en in Amos 1:13. Dit kan men verstaan van Hazaels en Benhadads wreedheid, [zie 2 Kon. 8:12, en 2 Kon. 10:32,33, en 2 Kon. 12:18, en 2 Kon. 13:3,7], welke twee tirannen in het volgende genoemd worden.

2Sa 12.31 Am 1.13 2Ki 8.12 10.32,33 12.18 13.3,7
15) vuur in Hazaels huis zenden,

Plaag van krijg en verwoesting, enz. Zie Jer. 49:27 met de aantekening, alzo in het volgende dikwijls.

Jer 49.27
16) grendel van Damaskus verbreken,

Dat is, de macht, sterkte en vastigheid van het koninkrijk van Syri‰ en in het bijzonder van de hoofdstad Damaskus. Zie 2 Kon. 16:9, en Jes. 17:1.

2Ki 16.9 Isa 17.1

17) Bikeat-aven,

Dit schijnen twee steden of koninklijke lustplaatsen geweest te zijn in Syri‰, uit vergelijking van Amos 1:8. Bikeat Aven is te zeggen vallei der ijdelheid, Beth-Eden, huis van den wellust, of lusthuis; zie van Eden, Gen. 2:8.

Am 1.8 Ge 2.8

18) scepter houdt,

Dat is, den regent; want zulks was een teken van regering; zie Gen. 49:10; Ezech. 19:11,14.

Ge 49.10 Eze 19.11,14

19) Kir,

Zie 2 Kron. 16:9, en verg. Amos 9:7.

2Ch 16.9 Am 9.7
20) Gaza,

Zie Richt. 16:1. Hieronder worden de andere hoofdsteden der Filistijnen mede verstaan; zie Amos 1:8.

Jud 16.1 Am 1.8

21) gevankelijk hebben weggevoerd

Hebr. om hen gevankelijk weg te voeren, enz. zie 2 Kron. 21:16,17, en 2 Kron. 28:18; Joel 3:4,6.

2Ch 21.16,17 28.18 Joe 3.4,6

22) met een volkomen wegvoering,

Of, [in] een volkomen gevangenis, [hen] overleverende aan Edom.

23) Asdod,

Asdod en de andere steden, in dit vers genoemd, waren alle hoofdsteden der Filistijnen, in de Schrift bekend.

24) hand wenden tegen Ekron,

Dat is, mijne macht uitstrekken. Zie de manier van spreken 2 Sam. 8:3; Ezech. 38:12.

2Sa 8.3 Eze 38.12

25) zal vergaan,

Hebr. zullen; dat is, de overgeblevenen zullen vergaan.

26) Tyrus,

Zie Joz. 19:20, en wijders van Tyrus, Jes. 23; Jer. 47:4; Ezech. 26, Ezech. 27, Ezech. 28.

Jos 19.20 Jer 47.4

27) wegvoering

Verg. Joel 3:4,6, met de aantekening.

Joe 3.4,6

28) verbond der broederen.

Omdat David en Salomo met Hiram, den koning van Tyrus, een verbond hadden gemaakt en elkander broeders genoemd; zie 2 Sam. 5:11; 1 Kon. 5:1, en 1 Kon. 9:13.

2Sa 5.11 1Ki 5.1 9.13
29) Edom,

Zie Jes. 21:11; Jer. 49:7; Ezech. 25:12; Obad. 1:1.

Isa 21.11 Jer 49.7 Eze 25.12 Ob 1.1

30) broederen met het zwaard heeft vervolgd,

Dat is, bloedverwant, namelijk Isra‰l of de Isra‰lieten, afkomstig van Jakob, Ezau's broeder, die der Edomieten vader is geweest; zie Gen. 27:40; Deut. 23:7.

Ge 27.40 De 23.7

31) barmhartigheden verdorven,

Dat is, de natuurlijke genegenheid en mededogendheid, die bloedverwanten elkander behoren toe te dragen en te bewijzen.

32) verbolgenheid altoos behoudt.

Die Ezau eerst tegen zijn broeder Jakob opgenomen heeft, [Gen. 27:41], en schandelijk van de nakomelingen vervolgd en gecontinueerd is. Zie Ps. 137:7, enz.

Ge 27.41 Ps 137.7
33) Theman,

Zie Jer. 49:7.

Jer 49.7

34) Bozra verteren.

Der Edomieten, gelijk Jes. 34:5, en Jes. 64:1; Jer. 49:22, want het schijnt ganselijk dat er een ander Bozra geweest is, behorende tot Moab, Jer. 48:24. Anders [naar sommiger gevoelen] genoemd Bezer, Joz. 21:36, waar vele weiden en schapen waren. Zie Micha 2;12, en verg. 2 Kon. 3:4, ten ware dat de Edomieten Moabs Bozra, door krijgszuchtigheid als niet ver van hunne grenzen gelegen, mochten hebben overmeesterd en aan zich getrokken.

Isa 34.5 64.1 Jer 49.22 48.24 Jos 21.36 2Ki 3.4
35) kinderen Ammons,

Zie Jer. 49:1; Ezech. 25:2.

Jer 49.1 Eze 25.2

36) Gilead hebben

Zie Amos 1:3.

Am 1.3

37) opengesneden,

Versta onder deze ene gruwelijke soort van tirannie al de andere, gelijk in Amos 1:3, en Hos. 14:1.

Am 1.3 Ho 13.16

38) landpale te verwijden.

Dewijl het land der Ammonieten aan Gilead grensde, beide in het oosten over de Jordaan gelegen.

39) Rabba,

Zie 2 Sam. 11:1.

2Sa 11.1

40) haar paleizen verteren;

Van de stad Rabba, der Ammonieten hoofdstad.

41) gejuich

Of, [bazuinen] geklank, veldgeschrei, alzo in Amos 2:2.

Am 2.2

42) onweder

Van oorlog, dat hun door Gods zwaren toorn haastiglijk en schrikkelijk zal overvallen, gelijk een storm, wervel- of draaiwind. Zie Job 9:17; Spreuk. 1:27, en Spreuk. 10:25; Hos. 8:7, met de aantekening.

Job 9.17 Pr 1.27 10.25 Ho 8.7
43) koning

Anders, Malcom; dat is, der Ammonieten afgod, zal weggevoerd worden in de gevangenis, naar de wijze der volken, wanneer zij een lnad overwonnen. Zie Jes. 45:1; Jer. 48:7, en Jer. 49:1,3; Hos. 10:6, met de aantekening.

Isa 45.1 Jer 48.7 49.1,3 Ho 10.6
Copyright information for DutKant